Het succes van een stencil

Ha die meester… stond in rode letters op de voorpagina. De diskussiekrant verscheen in het voorjaar van 1969: “Voor in de klas en op het plein en overal. eigenlijk voor iedereen, maar vooral voor jou en die juf/meneer/pleineschrobber/strafuitdeler/rektor/konsjersje en voor de kleine man”.1
Een scholier, een student, twee leraren en een geluidstechnicus hadden de krant gemaakt na “maandenlange diskussie met scholieren van alle schooltypen”.2 De redactie streefde naar bewustwording van leerlingen en wilde de autoritaire structuur in het onderwijs aanpakken. Door geharrewar over de bekostiging – het Ministerie van Onderwijs wilde geen geld geven aan een opiniërend blad en adverteerders stonden ook niet in de rij voor de nieuwe titel – verscheen Ha die meester in ingekorte versie. Op de oplage was niet beknibbeld: 400.000 exemplaren werden gratis uitgedeeld op 6000 middelbare scholen.3 Oftewel: ongeveer 1 krant per 2 leerlingen (in 1968/69 telde Nederland 860.000 scholieren).

Scholierenkrant Ha die meester, mei 1969.

De krant uitte kritiek op het gebrek aan inspraak van leerlingen en de eindeloze selectie binnen het onderwijs. De invoering van de Mammoetwet in 1968 had de positie van scholieren niet verbeterd:

Door een cijfer oefent de leraar ook macht uit: de terreur van de onvoldoende slaat in bij een leerling, maar doet het ook goed in de lerarenvergadering: er wordt tenminste rekening met die docent gehouden. Vooral niet slap zijn met de jeugd, zo zijn we vroeger ook niet aangepakt, enz. […] Door voortdurend met cijfers beplakt te worden weet de leerling niet meer waar het om gaat. Hij moet ongemotiveerd kennis konsumeren.4

Cijfers en de daarmee aangewakkerde concurrentie tussen leerlingen belemmerden de veel belangrijker “kreatieve en kritische ontplooiing”, vond Ha die meester. Na het eerste exemplaar stopte de uitgave.

Amsterdamse scholieren demonstreren tegen het eindexamen, mei 1969.

Vijven en zessen

Niet alleen scholieren, ook wetenschappers hadden kritiek op het onderwijs. Zoals hoogleraar Adriaan de Groot (1914-2006). Deze wiskundige was gepromoveerd op denkstrategieën van schakers en bekleedde een leerstoel toegepaste psychologie en methodologie aan de Universiteit van Amsterdam. Volgens vakgenoten was hij “meester in het analyseren van ingewikkelde begrippen, zoals intelligentie, en kwaliteit in onderwijs en wetenschap”5
De Groot had in 1966 een kritisch boek gepubliceerd: Vijven en zessen. Cijfers en beslissingen: het selectieproces in ons onderwijs. Dat ging “met name over de wijze waarop in ons Systeem leerlingen worden beoordeeld – met behulp van cijfers […] – en worden geselecteerd […]. De wijze waarop dit geschiedt is in veel opzichten willekeurig, ondemocratisch en inefficiënt.”6 De Groot fileerde in zijn boek de manier waarop leerkrachten hun subjectieve beoordelingen ‘verpakten’ in schijnbaar objectieve cijfers.

Het Cito

De Groots pleidooi voor een objectievere aanpak van beoordelen en voor standaardisatie van schooltoetsen leidde in 1968 tot de oprichting van het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito).7 Dit Cito ging niet alleen de jaarlijkse eindtoets in het lager onderwijs maken, maar boog zich ook over de opgaven voor de centrale examens van het vernieuwde voortgezet onderwijs. Voor objectieve(re) cijfers introduceerde het Cito toetsen met meerkeuzevragen, een idee dat De Groot uit Amerika had meegenomen.8

Mammoetexamens

Op 1 augustus 1968 was de Mammoetwet ingevoerd. Direct daarna begonnen de eerste brugklassen voor mavo, havo en vwo.9 Hoe de eindexamens voor deze nieuwe schooltypes eruit zouden gaan zien, lag nog niet vast. Een van de discussiepunten: stoppen met mondelinge examens met (rijks)gecommitteerden. Bij ieder examen van elke examenkandidaat zo’n gecommitteerde laten aanschuiven (b)leek een onuitvoerbare logistieke operatie in het nieuwe massaonderwijs.10

Eindexamen doen met een gecommitteerde, Barlaeus Gymnasium Amsterdam, 1955.

In 1970 verscheen het Staatsblad met het ‘Besluit eindexamens v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.’.11 Voortaan zouden eindexamenkandidaten eerst een schoolonderzoek maken, opgesteld door hun eigen school, en vervolgens een centraal schriftelijk examen. De inhoud daarvan bepaalde de overheid. Gecommitteerden kregen een andere rol: nagekeken schriftelijke examens controleren  en eindcijfers meebepalen. Hun persoonlijke aanwezigheid was alleen nog nodig bij mondelinge examens in de talen.12
Het aantal examenvakken werd verminderd: vwo (atheneum en gymnasium) telde 7 verplichte vakken, havo 6 en mavo 5.13 Een van de gedachten achter die vakkenpakketbeperking was dat leerlingen zich dan beter in de stof konden verdiepen.14

In 1971 bereikten de eerste mammoetleerlingen hun eindexamenjaar. 33.029 scholieren deden toen de nieuwe mavo en havo-eindexamens. Verder waren er respectievelijk 56 en 425 scholieren voor de eindexamens gymnasium en atheneum nieuwe stijl. Ruim 32.000 leerlingen deden dat jaar nog eindexamen voor een van de oude schooltypes.15

1971, het laatste eindexamen op de middelbare meisjesschool (mms) in Roosendaal.

Apenrots vol scholieren

Emancipatie was nadrukkelijk een van de doelen van de mammoetwet: kinderen uit lagere sociale klassen moesten makkelijker kunnen ‘doorstromen’. Maar zo vlot ging dat niet. Veel van de oude hiërarchie bleef: kinderen uit arbeidersmilieus gingen ‘automatisch’ naar het lager beroepsonderwijs, met een aparte brugklas.16 Bovendien leken leerlingen – aangespoord door hun ouders en leraren – nog steeds verplicht de ‘apenrots van verschillende schooltypes’ te beklimmen.17 “Er wordt door ouders stug gerekend: langs die en die weg kan hun kind zover komen. De leerlingen zelf denken al even kapitalistisch”, meenden een conrector en een leraar Frans in dagblad De tijd in 1972.18

Leerlingen in het voortgezet onderwijs in Nederland. De flinke sprong in 1968/69 komt door meetellen van de leerlingen die beroepsonderwijs volgen (o.a. lbo, vbo en later vmbo).

Montessori

Ook de schoolsheid van scholen lag onder vuur: schoolse leraren vonden hun leerlingen onzelfstandig en onverantwoordelijk, tot grote ergernis van deze leerlingen.19 Zelfs op een montessorischool weigerden scholieren lessen van een docent die hen niet volwassen behandelde.20 Terwijl leerlingen op dat schooltype veel bewegingsvrijheid en zelfstandigheid kregen, geheel in lijn met de methode van de Italiaanse onderwijsvernieuwer Maria Montessori (1870-1952).21
In Nederland had de montessorimethode vanaf 1914 enigszins voet aan de grond gekregen in kleuter- en lagere scholen, maar voortgezet onderwijs ‘op montessoriaanse wijze’ was er rond 1970 nauwelijks.22 Daar bleek het tamelijk lastig om de “help mij het zelf in mijn eigen tempo te doen” methode te combineren met verplichte eindexamens. Leerlingen montessoriaans voorbereiden op hun eindexamen was eigenlijk onmogelijk.23 Tot een economieleraar van het Amsterdams Montessori Lyceum een oplossing bedacht.

Stenciltjes

Jack Wiebenga (1945) werkte sinds 1971 op het Amsterdams Montessori Lyceum. Hij was er de eerste leraar economie; een nieuw schoolvak sinds de mammoetwet. Wiebenga gaf ook les aan eindexamenklassen havo en vwo. Om zijn leerlingen te laten oefenen met de examenstof deelde hij regelmatig zelfgemaakte stencils uit: “Ik nam een A4’tje en aan de ene kant deed ik een examenopgave over de stof die we net besproken hadden. Op de achterkant zette ik de gedetailleerde uitwerkingen. Als ik dat niet deed, wilde iedereen continu van alles vragen. Dan kom je handen tekort met 25 leerlingen in de klas.”24

Economiedocent Jack Wiebenga (rechts) met leerling, rond 1975.

Vrienden, broers en zussen van de leerlingen vroegen binnen de kortste keren ook om “een paar exemplaartjes”, zelfs als ze op andere scholen zaten. De stencils voorzagen duidelijk in een behoefte. Wiebenga sloeg een nietje door zijn uitgewerkte economie-examens en bezorgde ze in de postvakken van alle economieleraren in Nederland. Een cadeautje, om uit te proberen. “Als je er meer wilt hebben, moet je ze maar bestellen en zelf afrekenen met je leerlingen. Dan krijg ik daarna het geld wel van jou”, liet Wiebenga zijn vakgenoten weten.25
Ondanks de omslachtige distributie was de vraag naar de economiebundel meteen enorm. Wiebenga richtte zijn eigen uitgeverij op: Onderwijspers. Een jaar later, in 1980, nam hij ontslag als leraar en vestigde het kantoor van Onderwijspers aan de Hobbemakade, tegenover het Amsterdams Montessori Lyceum. Samen met compagnon Karel de Graaf, ook economieleraar, werd hij uitgever van Examenbundels.

Uitgeverij Onderwijspers

Na economie volgden uitwerkingen voor examens wiskunde, scheikunde, biologie en Nederlands. Stuk voor stuk gemaakt door (voormalig) collega’s van Wiebenga en De Graaf. Ze typten hun werk in het begin zelf uit. Eindexamenkandidaten stortten zich op het nieuwe product. “Zo’n langzame groeicurve, daar hadden we niks mee te maken. Van de 12.000 examenkandidaten kochten meteen 8000 mensen het scheikundeboekje. En dat gold voor alle vakken”, aldus Jack Wiebenga.26

Minstens zo vernieuwend als die complete uitwerking was de overtuiging die eraan ten grondslag lag: “Je moet de leerling – die is achttien, negentien, twintig jaar oud – serieus nemen na z’n examen. Dan gaat hij studeren en kan hij alles doen wat hij wil. Dan moet je niet tot op de dag voor het examen zeggen: ik geef je niet het antwoord, want ik vertrouw je niet.”27

Toch hielden nagenoeg alle educatieve uitgevers (en ook een aantal leraren) vast aan hun overtuiging dat je antwoorden niet aan leerlingen moest geven.28 Uitgever W.J. Thieme uit Zutphen was een uitzondering. Thieme gaf al sinds 1971 examenbundels uit voor de talen Nederlands, Frans, Duits en Engels.29 Ondanks de uitstekende verkoopcijfers kwam de uitgever niet op het idee om dat succes te vertalen naar andere schoolvakken; gunstig voor Onderwijspers.30 Om aarzelende leraren te winnen voor de examenbundels (en de verkoop te bevorderen) verschenen folders die op montessoriaanse wijze wezen op de voordelen van de uitwerkingen. “Wanneer schrijven leerlingen over zonder na te denken? Als ze de techniek van het leren niet kennen en als ze bang zijn voor andermans oordeel.”31

Eindexamen op de Berlage Scholengemeenschap in Amsterdam in 1984.

Medicijn tegen examenstress

Van 8 titels in 1980 en een oplage van 50.000 exemplaren, groeide het fonds van de Onderwijspers uit tot 30 titels en 200.000 exemplaren in 1985, en in 1990 naar 50 titels in een oplage van 350.000 exemplaren.32 Jaar in jaar uit oefenden scholieren erop los. Na afloop van het centraal schriftelijke examen stortten tientallen auteurs van Onderwijspers zich op het uitwerken ervan.33 De kunst daarbij was om “je in te leven in een leerling die het niet snapt, die niet goed genoeg leest of die iets over het hoofd ziet”.34 Elk schooljaar verscheen een bijgewerkte uitgave.

De examenbundel leek net zo alomtegenwoordig als examenzenuwen. Ook waren er – opnieuw of nog steeds? – scholieren die kritiek uitten op hun scholen en leraren.35 In 1984 richtte een aantal van hen het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) op, en in 1987 opende LAKS een informatiecentrum voor scholieren.36 Het komitee werd vooral bekend toen het een telefonische klachtenlijn voor eindexamenkandidaten startte. De lijn raakte overbezet: “Het regende klachten over leerkrachten, die in het examenlokaal breien, roken en tikken op de ramen om afgelost te worden.” In 1989 beloofde het Ministerie van Onderwijs subsidie voor maar liefst 10 telefoonlijnen – in ruil voor een verslag van de klachten.37

Affiche van de klachtenlijn van LAKS. Vermoedelijk begin jaren negentig, gezien de draadloze telefoons.

Overnames samengevat

In hetzelfde jaar gooide Jack Wiebenga het roer om. De educatieve uitgever SMD (ooit begonnen als H.J. Spruyt, Van Mantgem en De Does) uit Leiden nam Onderwijspers van hem over. Verlost van (management)beslommeringen ontwikkelde hij ‘Samengevat’: een schematisch overzicht van eindexamenstof, maar nadrukkelijk geen leerboek. “Je moet zo min mogelijk op taal leunen. Dat doe je zelf ook niet als je een uittreksel maakt. Als je meteen tot de kern wil komen, moet je ’t ook in de kern presenteren. […] Dus: een boomdiagram!”38 De Onderwijspers (nu dochter van SMD) gaf ‘Samengevat’ uit. Vakleerkrachten schreven de boeken, Wiebenga bewaakte de formule.
Wiskundelerares Nella Keemink schreef Samengevat voor Wiskunde-B van het VWO. In 1990 won het de prijs voor het best verzorgde educatieve boek. De jury schreef:

Het is helder vanwege het functionele gebruik van de toegevoegde kleur. Het is een verademing dat hier geen smerige kleurbalken zijn geplaatst, zoals in veel van dergelijke uitgaven. […] Als dit “state of the art”- onderwijsvormgeving was, dan zou de wereld er beter uitzien.39

In 1994 nam PCM-uitgevers (bundeling van Perscombinatie en Meulenhoff) uitgeverij en binderij W.J. Thieme in Zutphen over. In februari 1995 plande PCM een overname van SMD, inclusief de dochter Onderwijspers.40 Vanaf 2000 gingen de drie educatieve uitgeverijen van PCM – Meulenhoff Educatief, Thieme en SMD – gefuseerd verder als ThiemeMeulenhoff.

Twee kroonjuwelen

Hoewel de Onderwijspers en Wiebenga’s betrokkenheid verdwenen, beschikte ThiemeMeulenhoff nu over twee kroonjuwelen: Examenbundels en Samengevat. De groep auteurs bleef betrokken en verbonden, de nieuwe uitgever bleef het Examenfonds doorontwikkelen en uitbouwen.

De afzet van Examenbundel en Samengevat, periode 2002-2023. In 2020 gingen centrale eindexamens niet door vanwege de Coronapandemie.

Vanaf 2008 waren examenbundels ook te koop via bol.com. En toen vmbo-examens volledig digitaal werden afgenomen, ontwikkelde ThiemeMeulenhoff Digitrainer: een oefenmethode in digitale examenvorm. Stap voor stap veranderde de opzet van ‘klassieke’ examenbundels. Nieuwe toevoegingen waren introductietoetsen waarmee scholieren zichzelf kunnen testen, oefenopgaven met ‘hints’ om je op weg te helpen en Examenbundel.nl (om online te oefenen).41

Het Examenfonds blijft een uniek fonds, met uitgaven waar leerlingen naar vragen. Het fonds genereert een regelmatige, royale omzet. Jaarlijks trakteert de uitgever de bijna 50 auteurs op een uitje: het illustreert hun bijzondere positie.42 De bundels zijn in al hun vormen intussen al bijna 50 jaar  een probaat middel tegen examenstress, de enige factor voor leerlingen in het voortgezet onderwijs die altijd constant is gebleven.

  1. Ha die meester… Voor in de klas en op het plein en overal. Leiden., z.j., 2. ↩︎
  2. Ibidem. De groep noemde zich Onderwijsfront en was voortgekomen uit de door Marja Oosterbaan in 1968 opgerichte Scholieren Belangen Organisatie (SBO). H. Bonset 1969. 78-90. ↩︎
  3. ‘Nieuwe onderwijskrant’, De tijd: dagblad voor Nederland, 17 mei 1969. ↩︎
  4. Ha die meester… Voor in de klas en op het plein en overal. Leiden., z.j., 2. ↩︎
  5. G.J. Mellenbergh en W.K.B Hofstee 2006. ↩︎
  6. A.D. de Groot 1966. v. ↩︎
  7. De Groot was medeoprichter van het Cito. ↩︎
  8. Emma Los 2012. 179-183; de Groot 1966. 196-204. ↩︎
  9. De omvang van de ‘Wet tot regeling van het voortgezet onderwijs’ leidde al gauw tot de blijvende bijnaam: Mammoetwet. P.Th.F.M. Boekholt en E.P. de Booy 1987. 285. ↩︎
  10. Proeven op de experimenteerscholen hadden geleid tot “ernstige klachten over de desorganisatie”. Nota van toelichting bij Stb. 1970, 151. ↩︎
  11. Stb. 1970, 151. ↩︎
  12. Ibidem. ↩︎
  13. NB Op mavo-afdelingen 5 eindexamenvakken, op mavo-scholen 6 vakken. Uitleg over dit verschil ontbreekt in het Koninklijk Besluit. ↩︎
  14. Boekholt en de Booy 1987. 257. ↩︎
  15. ‘Bruggen achter je afbreken’, De tijd: dagblad voor Nederland. 15-04-1971, 3. ↩︎
  16. Los 2012.; Boekholt en de Booy 1987. 260-263. ↩︎
  17. Bonset 1969. 64-72. ↩︎
  18. De tijd: dagblad voor Nederland, 15-04-1972, 3. ↩︎
  19. Een sociaal psycholoog uit Groningen promoveerde zelfs op het onderwerp. Roggema, J. (1969). De schoolse school; een oriënterend onderzoek naar kenmerken van de school als organisatie. Zie Bonset 1969. 31-41. ↩︎
  20. J.S. Calff 1980. 108, 121-129. ↩︎
  21. Montessori’s basisovertuiging was “dat men het kind moest erkennen als een eigen individu; niet als een miniatuur volwassene, maar als een volwaardig wezen’. Calff 1980. 15. Montessori had haar methode alleen uitgewerkt voor kinderen van de lagere schoolleeftijd. ↩︎
  22. Calff 1980. 13-20, 171-176. Nederland telde zes scholen voor voortgezet montessoriaans onderwijs in 1980. ↩︎
  23. Een klassiek probleem binnen het montessorionderwijs, volgens oud-leerling en oud-docent Martin Reints (gesprek Martin Reints, 4 april 2024). ↩︎
  24. Gesprek Jack Wiebenga, 27 maart 2024. ↩︎
  25. Dat ging goed, al was er ook een leraar wiens wasmachine kapot ging. Hij kocht van het binnengekomen geld van zijn leerlingen een nieuw exemplaar. Gesprek Jack Wiebenga, 27 maart 2024. ↩︎
  26. Ibidem. ↩︎
  27. Gesprek Martin Reints, 4 april 2024. ↩︎
  28. Zie ook de enquêtes van Onderwijspers met antwoorden van docenten. ↩︎
  29. W.F. Kalkwiek 1992. 145. ↩︎
  30. Gesprek Jack Wiebenga, 27 maart 2024. ↩︎
  31. Brochure Onderwijspers, z.j. ↩︎
  32. Email J. Wiebenga aan auteur. ↩︎
  33. Tot 2000 werkten 37 mannen en 10 vrouwen als auteur van de examenbundels. Samengevat, schematisch overzicht van 20 jaar Onderwijspers. Liber Amicorum Jack Wiebenga 2000. ↩︎
  34. Gesprek Martin Reints, 4 april 2024. ↩︎
  35. ‘Het weekeinde: De zenuwen gaan door.’, Het Parool, 05-05-1984. ↩︎
  36. De Telegraaf, 03-04-1987, Algemeen Dagblad, 01-10-1988. ↩︎
  37. Trouw, 05-04-1989. ↩︎
  38. Gesprek Jack Wiebenga, 27 maart 2024. ↩︎
  39. Madelon Witterholt 1990. 27. Ontwerper was Chris Vermaas, vaste vormgever van Onderwijspers. ↩︎
  40. NRC, 9 februari 1995. ↩︎
  41. Gesprek Mireille Dop, 22 april 2024. ↩︎
  42. Uitgever Judith Ten Brummelhuis voerde deze traditie in. Gesprek Karin Hoebink, 5 april 2024. ↩︎

Bibliografie

  • P.Th.F.M. Boekholt en E.P. de Booy. Geschiedenis van de school in Nederland vanaf de middeleeuwen tot aan de huidige tijd. Assen/Maastricht: Van Gorcum, 1987.
  • Bonset. Nooit met je rug naar de klas! Een boekje over ons schoolse schoolsysteem. Amsterdam: De Bezige Bij, 1969.
  • J.S. Calff. Van pionier tot mammoet. Het Amsterdams Montessori Lyceum 1930-1980. Amsterdam: Stichting Montessori 50, 1980.
  • A.D. de Groot. vijven en zessen. Cijfers en beslissingen: het selectieproces in ons onderwijs. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1966.
  • W.F. Kalkwiek. Groeien in de tijd 1792-1992: Geschiedenis van het Zutphense familiebedrijf Thieme. Zutphen: Thieme, 1992.
  • Emma Los. De canon van het onderwijs. Amsterdam: Uitgeverij Boom / SUN, 2012.
  • G.J. Mellenbergh en W.K.B Hofstee. ‘Herdenking Adriaan Dingeman de Groot.’ In Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Levensberichten en herdenkingen (2006): 27-30.
  • Samengevat, schematisch overzicht van 20 jaar Onderwijspers. Liber Amicorum Jack Wiebenga. ThiemeMeulenhoff, 2000.
  • Madelon Witterholt. De Best Verzorgde Boeken 1989 / The Best Book Designs 1989. Amsterdam: CPNB, 1990.