Microchip-kevers

“Ssstt… wij veroveren de wereld”, smoesden twee computerchips op pagina 25 van Mijn Eerste Computerboek.1 De hoofdpersonen van het verhaal zijn Ada en Mark. Ze gaan samen met hun hondje Plotter op verkenning in “het land van de informatica”.2 Dit vertaalde boek verscheen in 1984 bij W.J. Thieme en Cie in Zutphen en was bedoeld voor jonge lezers. De schrijver zag de toekomst zonnig in: “op de zeebodem, in de ruimte, in gevaarlijke mijnen zullen onvermoeibare robots werken voor de mens en nieuwe hulpbronnen van onze planeet ontsluiten”.3

Technologie-optimisme voor kinderen.

Dit technologisch luilekkerland lag voor de werknemers bij Thieme en (toenmalig concurrent) Meulenhoff nog achter de horizon. Op hun respectievelijke kantoren had automatisering weliswaar al grote – voornamelijk administratieve – veranderingen gebracht, maar niemand wist begin jaren tachtig het antwoord op de lastige vraag: wat heeft een uitgeverij van papieren boeken te zoeken in een wereld die met de dag meer computers bevat?4

Afgezanten van computerbedrijven trokken in 1983 en masse langs de scholen. Tijdens voorlichtingsavonden probeerden ze leraren te verleiden om computers te gebruiken: “Wilt u een programma Nederlandse grammatica zien, een definitie van een sonnet, iets over sterrenkunde? […] Je hoeft maar in te toetsen en er is communicatie”.5 Het verkoopenthousiasme nam de grootste zorg van onderwijzers, dat de computer hen zou gaan vervangen, niet weg. De economische recessie van de jaren tachtig leidde tot rigoureuze onderwijsbezuinigingen en de angst voor werkloosheid was reëel.6
Tegelijkertijd zagen Nederlandse educatieve uitgeverijen de vraag naar drukwerk stagneren.7 De toenemende populariteit van schoolboekenfondsen en de (demografisch onvermijdelijke) daling in het aantal leerlingen stemden de uitgevers weinig hoopvol over het terugveren van ‘hun’ markt.8

Elementaire computerkunde

Meulenhoff Educatief gaf al in 1972 het tweedelige Elementaire Computerkunde uit.9 De inhoud was zijn tijd ver vooruit, want in Nederland werkten nog maar weinig mensen met computers.10 De kamervullende rekenmachines (mainframes) stonden opgesteld bij gemeentelijke energiebedrijven, banken, universiteiten en belastingkantoren. Mensen (operators)  gaven commando’s via ponskaarten. Daarin geponst stonden patronen die algoritmes uitdrukten in de programmeertalen ALGOL of FORTRAN.11

Een mainframe met zijn menselijke ‘operator’ in de computerruimte van het Gemeentelijk Energiebedrijf Rotterdam, rond 1966.

Hoe je programma’s maakte voor zulke kaarten hoopte Elementaire Computerkunde uit te leggen aan scholieren van mavo, havo en vwo.12 Praktisch probleem: geen enkele middelbare school in Nederland beschikte over een mainframe.13 Dus moesten de leerlingen hun handgeschreven programma’s per post versturen naar een plaatselijk computercentrum. Na een week kregen ze, wederom per post, de resultaten terug. En dat was bijna altijd alleen een foutmelding, herinnerde een toenmalige leerling zich.14 Meulenhoffs uitgave had, precies zoals het voorwoord schreef, een “experimenteel karakter”.15

Typerend voor de bemanning van het vak informatica: wiskundeleraren aan de slag met een computer, 1978.

Informatiecultus

Hoe vooruitstrevend ook, erg toepasbaar was de geboden kennis niet; computers braken in Nederland pas vanaf 1979 op grotere schaal door. In dat jaar verscheen ook het eindrapport van de adviesgroep Micro-Elektronica.16 Deze groep stond onder leiding van Gerhart Rathenau (1911-1989), die als hoogleraar experimentele natuurkunde (UvA) en voormalig directeur van het natuurkundige lab van Philips (NatLab) uitstekende papieren had om toekomstvoorspellingen te doen over geavanceerde technologie. De aanbeveling voor het onderwijs luidde:

Stimulering van alle met micro-elektronica samenhangende disciplines is noodzakelijk, ten einde bestaande achterstanden op het buitenland zo niet geheel in te lopen, dan toch op korte termijn te verkleinen.17

De regering had lessen ‘computerkunde’ tot dan toe overgelaten aan wiskunde- of natuurkundedocenten die zich hobbymatig in informatica verdiepten.18 Onder Wim Deetman (1945) kwam daar verandering in. Toen hij in 1982 begon als minister van Onderwijs, maakte hij van de introductie van computers op scholen een ‘kerndoel’.
Dat sloot aan bij het nieuwe informaticaplan dat was ontwikkeld door drie ministeries: Economische zaken, Landbouw en visserij en Onderwijs en wetenschappen. De totale kosten: 1,7 miljard gulden.19 Een astronomisch bedrag, vooral gezien de heersende economische malaise. Maar Deetman en zijn collega’s beschouwden het als een noodzakelijke investering. Als Nederland haar concurrentievermogen wilde behouden en verder ontwikkelen, dan moest de bevolking kennis hebben van de nieuwste technologische ontwikkelingen. Alleen als volwaardige ‘informatiemaatschappij’ zou Nederland weer economisch floreren.20
Tussen 1984 en 1989 implementeerde Deetman het informaticastimuleringsplan (INSP) in het onderwijs.21 Elke school voor voortgezet onderwijs moest worden uitgerust met meerdere apparaten en vaak ook met een computerlokaal.
De onderwijsminister droeg de nieuw ontstane ‘informatiecultus’ met verve uit: “Zonder fundamentele kennis van informatie en informatiesystemen zal men in de toekomst gehandicapt zijn in het persoonlijk en maatschappelijk functioneren”.22

Minister Deetman, 1987.

Twee standaarden

Ondertussen zette de kantoor- en bedrijfsautomatisering door. Bij Thieme verdrongen nieuwe digitale lettertypes en fotozetmachines alle loden letters; boekhoudprogramma’s vereenvoudigden de administratie; redacties gingen kopij elektronisch verwerken.23 De standaardisering van microcomputers vorderde en er ontstonden geleidelijk twee ‘dominant designs’. In de grafische industrie was dat de dure maar gebruiksvriendelijke Apple.24
Op kantoor en op middelbare scholen domineerde de IBM-standaard met MS-DOS besturingssysteem.

Herman Dragt, auteur van De Geo Geordend werkt aan nieuwe versie, op een Apple Macintosh van uitgever Meulenhoff.

Scholieren pionierden de eerste jaren met Commodore 64 of Philips P2000 computers. Betaalbaar, maar minder gebruiksgemak. Wél konden de leerlingen leren programmeren: met hun toetsenbord, in een versie van BASIC.25
Voor hen bracht Thieme in 1981 De Programmeertaal Basic op de markt, een leermethode voor het voortgezet onderwijs. Voor basisschoolleerlingen volgde in 1985 het eenvoudiger LOGO op school. In deze programmeertaal kon je tekeningen maken door met toetsenbordcommando’s een schildpadvormige cursor over je scherm te laten lopen.26
In 1988 schreef minister Deetman alle basisscholen IBM-compatible computers voor met het toen kersverse besturingssysteem Microsoft Windows 3.0. Het Nederlandse bedrijf Philips leverde de computers.27

Meisjes krijgen computerles in Dordrecht, 1985.

Computeranalfabetisme

In 1979 bleek 98 procent van de deelnemers aan een Teleac televisiecursus over microprocessoren man te zijn. Halverwege de jaren tachtig trokken de talloze computerhobbyclubs nog steeds voornamelijk mannelijke leden.28 Om te voorkomen dat vrouwen vanwege “computeranalfabetisme” achter zouden blijven op de toekomstige arbeidsmarkt, verzonnen verschillende partijen maatregelen. De Stichting voor de Leerplanontwikkeling (SLO) gaf de minister van Onderwijs een reeks aanbevelingen “voor een optimale deelname van meisjes en vrouwen” aan de informatiemaatschappij.29 Al computerend kon misschien ook “de angst voor techniek, die vaak bij vrouwen en meisjes bestaat, weggenomen worden. Het leren over informatietechnologie biedt immers een nieuwe kans om de mythe rond techniek weg te nemen”, hoopte SLO.30
Kranten schreven vlijtig over het onderwerp en ook uitgever Thieme participeerde. In 1986 verscheen in Zutphen Christine Kerler’s Het Computerboek voor Vrouwen. De auteur schreef in haar voorwoord:

Computers worden voor het overgrote deel door vrouwen bediend. De vruchten van de technische vooruitgang zouden voorbij zijn, als zij, de “domme ganzen van de techniek”, slechts voor een paar dagen de vingers van de toetsen zouden halen. Vrouwen vormen dus de beslissende factor in de wereld van de computer. Zij hebben zich echter een afwachtende houding laten opdringen, in plaats van handelend op te treden.31

Softwarecoupons

Een ander probleem was dat er voor schoolcomputers nauwelijks courseware bestond: programma’s die boeken vervingen, en doceren en toetsen met de computer mogelijk maakten. Onderwijsminister Deetman schakelde softwareontwikkelaars in en probeerde tegelijkertijd de marktvraag te stimuleren door op scholen softwarecoupons uit te delen.32 De bedoeling – onderdeel van het informaticastimuleringsplan – was om educatieve uitgeverijen zoals Thieme en Meulenhoff zover te krijgen zelf courseware te ontwikkelen. Dat mislukte, zo stond in de officiële evaluatie van deze ministeriële inspanning:

Het bleek onmogelijk om op basis van huisvlijt van docent-auteurs kwalitatief acceptabele producten te laten ontstaan. De uitgeverijen hebben moeten constateren dat courseware weliswaar een aanpalende bedrijfsactiviteit is, maar dat er onverwacht veel branchevreemde elementen naar voren kwamen. Ondanks hun uitgebreide kennis van het onderwijs konden ze daar moeilijk mee omgaan.33

De software bleek dikwijls van “beroerde kwaliteit”.34 De Nederlandse markt was ook eigenlijk te klein. De verkoop van schoolboeken ging per leerling, maar die van courseware meestal per school. Halverwege de jaren tachtig waren er ongeveer 2000 instellingen voor het voortgezet onderwijs in Nederland; veel te weinig om de ontwikkelkosten van degelijke software terug te verdienen.35

Rekenstreken voor beeldschermkindertjes

Met software viel geen droog brood te verdienen, concludeerde Volkskrant-journalist Jan Jacobs in 1989.36 En Jan van Amerongen, werkzaam bij uitgeverij Wolters Kluwer, vertelde NRC in 1992 over educatieve software: “We kunnen kijken wat we willen, er is geen markt”.37 Juist daarom was het opmerkelijk dat Meulenhoff in 1995 het bedrijf NIB Software uit Zeist overnam. Deze ontwikkelaar had zich gespecialiseerd in courseware en enige naam gemaakt met MS-DOS-titels als ‘Een Wereld rond Tafels’.

Meulenhoff besloot het nieuwe digitale avontuur aan te gaan, want bij veel Nederlanders stonden inmiddels pc’s op zolder.38 Daarop verspilden – tot frustratie van veel ouders – scholieren hun vrije tijd met computergames. Ontstond hier een generatie “beeldschermkindertjes”?39 Een uitgelezen (commerciële) kans om bezorgde ouders een alternatief te bieden: computerspellen waarvan kinderen wat konden opsteken.

Cd-rom van Geheim nummer, 1996.

Samen met puzzel-gigant Jumbo ontwikkelde Meulenhoff Educatief in 1996 Geheim Nummer, een interactief rekenspel. Het introductiefilmpje legt uit dat in deze game sommen maken gepaard gaat met spanning en sensatie: “Ga naar het hoofdbureau van de politie voor de geheime nummers van de boeven, want ze maken de hele stad onveilig met hun rekenstreken.”
Veel ouders waren er blij mee. Een medewerker van het Freudenthal Instituut van de Universiteit Utrecht schreef: “Ik heb […] gezien dat het werkt, al die toeters en bellen. Mijn eigen dochter, die de taken allang kende, is bezig om voor de tweede keer de hele boevenbende op te rollen”.40 Toch vielen de verkoopcijfers tegen. Kort na deze commerciële teleurstelling verkocht Meulenhoff NIB Software weer.41

Surfen met schoolcomputers

Halverwege de jaren negentig was de computer een alledaags verschijnsel geworden. Het aantal basisscholen met een computer was fors toegenomen, en middelbare scholen kregen meer computerlokalen. Ook gebruikten steeds meer leerkrachten computers tijdens hun lessen.42 Dat bleef echter wel afhankelijk van de docent, en het apparaat had nog geen vaste plek gekregen in het bestaande curriculum, concludeerden onderzoekers van de Universiteit Twente.43 Deetman’s wens uit de jaren tachtig, dat courseware een onderdeel van alle leerplannen moest worden, was niet vervuld. Informatica werd na de invoering van de Tweede Fase in 1998 geen verplicht vak, maar een klein keuzevak in de bovenbouw van de havo en het vwo.44

Ondertussen ging de informatierevolutie serieus door. Experimenten met LAN (Local Area Network)-verbindingen tussen computers via kabels en radiogolven zorgden voor sterke computernetwerken. Daarna maakte het basis-internet protocol (de open standaard TCP/IP) ook netwerken op grote afstand mogelijk. ‘Internet’ werd vanaf 1983 de term voor het open netwerk dat zo ontstond.

Tien jaar later, in 1993, werd het World Wide Web gelanceerd. Dit kon dankzij het hypertext-systeem: supersnel springen van informatiebrok naar informatiebrok. De eerste browser Mosaic maakte vanaf datzelfde jaar het internet stapsgewijs toegankelijker voor niet-ingewijden: ouders, kinderen en uitgevers.

Computerlokaal in de kelder van een middelbare school, 2000.

Multimedia en Boek Plus

Individueel – en dus niet klassikaal – computergebruik bleek de grootste markt voor educatieve uitgevers. Met zogeheten boek-plus producten begonnen Thieme en Meulenhoff aan het nieuwe millennium. De formule (een lesboek met nieuwe media) was al oud: in de jaren zestig leverde uitgevers methodes met cassettebandjes, daarna volgden dia’s of transparanten voor de overheadprojector, speciaal voor leraren.45

In de loop van de jaren negentig maakten die oude extra’s plaats voor de nieuwste toevoegingen. Boeken bevatten steeds vaker floppy’s en later cd-roms.
Maar die verloren hun glans door de opkomst van internet. Vanaf 1998 verschenen de eerste zogenaamde methodewebsites. “Spectaculair was dat auteurs en redacteuren die thuis werkten, tot het redactiesysteem toegang kregen, waardoor het een heel flexibel en dynamisch systeem werd”, memoreerde Jacob Molenaar, destijds bij Meulenhoff verantwoordelijk voor multimedia.46

De digitaliseringsgolf was in krap dertig jaar over Nederland en de rest van de westerse wereld gerold. Thieme en Meulenhoff hadden stapsgewijs hun hele bedrijfsvoering gedigitaliseerd en geëxperimenteerd met de softwaremarkt. En zoals computerkunde-leerboeken evolueerden van progressief naar praktisch, zo opende de ervaring met multimedia in lesmethodes voorzichtig de weg naar blended learning op scholen.

Individueel ideaal

Al in 1967 schetste de televisieserie De 21ste eeuw in de aflevering “Onderwijs per computer” hoe die apparaten in de 21ste eeuw het routinewerk van onderwijzers zouden overnemen: “Het kind zal door het gebruik van leermachines niet meer overgeleverd zijn aan een tempo, dat wordt bepaald door het gemiddelde van de capaciteiten van zijn klasgenoten. Het ziet er naar uit, dat de computer het individueel onderwijs, ideaal van velen, tot werkelijkheid zal maken.”47

De droom begon aan het begin van de 21ste eeuw langzaam uit te komen. In de eerste decennia van het computertijdperk was de gebruiksvriendelijke rekenmachine vooral een hulpmiddel geweest om boeken beter te maken. Na de eeuwwisseling verdrongen digitale leermiddelen hun papieren voorgangers. Het ideaal van maatwerkonderwijs via leermachines werd nu echt bereikbaar, zag ook uitgever ThiemeMeulenhoff.

  1. Luca Novelli 1984, 25. ↩︎
  2. Novelli 1984, achteromslag. ↩︎
  3. Novelli 1984, 59. ↩︎
  4. Ook de in 1986 geschreven geschiedenis van Wolters-Noordhoff tastte over deze vraag in het duister, Franck Smit 1986, 73. ↩︎
  5. Trouw, 1 juni 1983, 9. ↩︎
  6.  Na de eerste landelijke onderwijsstaking op 1 oktober 1980 volgde in 1982 een vijfdaagse onderwijsstaking tegen bezuinigingen en kortingen op lerarensalarissen. ↩︎
  7. Zie bijv. Leeuwarder Courant, 13 maart 1982, 14 en AD, 28 december 1985. ↩︎
  8. NRC, 9 juni 1983. “De educatieve uitgeverijen moeten […] rekening houden met een omzetvermindering van twintig tot dertig procent in de komende vijf à zes jaar.” ↩︎
  9. De auteurs waren lid van de werkgroep voor ‘het projekt Computerkunde Amsterdam’. Dit project begon op de Osdorper Scholengemeenschap in 1967. In de voorgaande jaren was gebruik gemaakt van andere computerkundeboeken en zelfgemaakte stencils. Tijdens het cursusjaar 1971-1972 waren er ongeveer 250 deelnemende leerlingen. Zie W. van den Camp et al. 1972, 94-96. ↩︎
  10. van den Bogaard, Adrienne et al. 2008, 103-104. Tabel 2.3. ↩︎
  11. ALGOL staat voor Algorithmic Language; FORTRAN is een samentrekking van Formula Translator. Zie bijv. Bogaard et al. 2008, 99-102. ↩︎
  12. Om het niveauverschil tussen de gebruikers op te lossen hebben de paragrafen voor het VWO een vette stip. van den Camp et al. 1972, 5. ↩︎
  13. Voor context F.C.A. Veraart 2008, 52. ↩︎
  14. B. Zwaneveld en V. Schmidt 2014, 215. ↩︎
  15. van den Camp et al. 1972, 5. ↩︎
  16. Bogaard et al. 2008, 156-158. ↩︎
  17. Rapport van de adviesgroep micro-elektronica 1980, 93. ↩︎
  18. Destijds werd nauwelijks onderscheid gemaakt tussen wat later IT en informatica is gaan heten. Zwaneveld en Schmidt 2014, 215-216. ↩︎
  19. Omgerekend meer dan 1,5 miljard euro. Kosten omvatten meer dan alleen onderwijs! Zie ook Veraart 2008, 181. ↩︎
  20. Judith Gussenhoven 2013, 215-216. ↩︎
  21. J. Moonen, 1985. ↩︎
  22. Trouw, 17 september 1984, 3. ↩︎
  23. W.F. Kalkwiek 1992, 131-134. ↩︎
  24. Meulenhoff en Onderwijspers gaven ‘Macs’ aan auteurs in bruikleen. ↩︎
  25. BASIC is een relatief eenvoudige programmeertaal die in de jaren zestig specifiek ontwikkeld was voor studenten zonder technische achtergrond. Thomas E. Kurtz 1978, 515-537. ↩︎
  26. Magda Ritzen en Wim van Dijk 1988; Novelli 1984, 54. ↩︎
  27. Het ging om de Philips P2230 computer met een Intel 80286 processor. Bogaard et al. 2008, 200-204; ‘Chip-familiestrijd om schoolcomputer’, Het Parool, 12 november 1988. ↩︎
  28. Veraart 2008, 84-86, 112, 170. ↩︎
  29. Advies burgerinformatica 1985, 25-31. ↩︎
  30. Ibidem, 26. ↩︎
  31. Christine Kerler 1986, 7. ↩︎
  32. NRC, 23 mei 1986. 3. Zie ook: Educatieve ontwikkeling programmatuur. Ervaringen van INSP-cluster 1 en de ontwikkelpunten 1988. ↩︎
  33. J.A.M. De Vos en J.M. Dumoulin 1988, 8. ↩︎
  34. De Volkskrant, 7 januari 1989, 19. ↩︎
  35. De Vos en Dumoulin 1988, 8. ↩︎
  36. De Volkskrant, 7 januari 1989, 19. ↩︎
  37. Ha! Computers op school’, NRC, 29 oktober 1992. ↩︎
  38. Veraart 2008, 309-310. ↩︎
  39. NRC, 27 december 1984. ↩︎
  40. Frans van Galen 1997, 15. Van Galen had meegewerkt aan de ontwikkeling van de cd-rom. ↩︎
  41. Piet Calis 2004, 52. ↩︎
  42. Behalve bij lessen informatica gebeurde dat eigenlijk alleen bij wiskunde, Nederlands en natuur- en scheikunde. Alfons Ten Brummelhuis en Tjeerd Plomp 1994, 291-295. ↩︎
  43. Ten Brummelhuis en Plomp 1994, 291. ↩︎
  44. Jos Tolboom, Jenneke Krüger en Nataša Grgurina 2014, 9. ↩︎
  45. Kalkwiek 1992, 144; Calis 2004, 28. ↩︎
  46. Geciteerd in Calis 2004, 52. ↩︎
  47. Friese koerier, 17-10-1967, 2. ↩︎

Bibliografie

  • Advies burgerinformatica. Enschede: SLO, 1985.
  • van den Bogaard, Adrienne, Harry Lintsen, Frank Veraart en de Wit, Onno. De eeuw van de computer: de geschiedenis van de informatietechnologie in Nederland. Deventer: Kluwer, 2008.
  • Piet Calis. Huize Meulenhoff. Utrecht: ThiemeMeulenhoff, 2004.
  • J.A.M. De Vos en J.M. Dumoulin. INSPelen op courseware. Evaluatie courseware-inspanningen binnen het informatica stimuleringsplan. Den Haag, 1988.
  • Educatieve ontwikkeling programmatuur. Ervaringen van INSP-cluster 1 en de ontwikkelpunten. Den Haag: Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, 1988.
  • Frans van Galen. ‘Het kanaal nummer 55.’ In Tijdschrift voor nascholing en onderzoek van het reken-wiskunde onderwijs 15 (1997): 35.
  • Judith Gussenhoven. Founding NEMO. De geschiedenis van het Nederlandse wetenschapsmuseum en zijn voorgangers 1923-2013. Amsterdam: NEMO uitgeverij, 2013.
  • W.F. Kalkwiek. Groeien in de tijd 1792-1992: Geschiedenis van het Zutphense familiebedrijf Thieme. Zutphen: Thieme, 1992.
  • Christine Kerler. Het computerboek voor vrouwen. Translated by H. Brinks. Zutphen: Thieme, 1986.
  • Thomas E. Kurtz. ‘Basic.’ In History of programming languages, red. Richard L. Wexelblat, 515-537. New York: Association for Computing Machinery, 1978.
  • Moonen. ‘The Dutch Informatics Stimulation Plan: Activities of the Center for Education and Information Technology.’ In Educational Technology (1985): 39-43.
  • Luca Novelli. Mijn eerste computerboek. Zutphen: Thieme, 1984.
  • Rapport van de adviesgroep micro-elektronica. ’s Gravenhage: Staatsuitgeverij, 1980.
  • Magda Ritzen en Wim van Dijk. ‘Logo op school.’ In Computers op School 6 (1988): 13-16.
    Franck Smit. Boekjaar. Wolters & Noordhoff 1836-1986. Wolters-Noordhoff, 1986.
  • Alfons Ten Brummelhuis en Tjeerd Plomp. ‘Computers in primary and secondary education: the interest of an individual teacher or a school policy?’. In Computers and Education 22 (1994): 291-299.
  • Jos Tolboom, Jenneke Krüger en Nataša Grgurina. Informatica in de bovenbouw havo/vwo. Enschede: SLO, 2014.
  • van den Camp, H. B. Emanuels, J. B. Lubke en Th. J. Ploeger. Elementaire computerkunde voor mavo, havo, vwo. 2 vols. Amsterdam: Meulenhoff Educatief, 1972.
  • F.C.A. Veraart. ‘Vormgevers van persoonlijk computergebruik: de ontwikkeling van computers voor kleingebruikers in Nederland, 1970-1990.’ dissertatie, Technische Universiteit Eindhoven, 2008.
  • Zwaneveld en V. Schmidt. ‘The Dutch Situation: An Ever Continuing Story.’ In Reflections on the History of Computers in Education, red. A. Tatnall en B. Davey, 212-238. New York: Springer, 2014.