Vacatures

Op 1 januari 1863 werd Cornelis (Kees) Schillemans (1840-1904) officieel eigenaar van de Zutphense boekhandel, uitgeverij en drukkerij Thieme. De jonge boekhandelaar kwam uit Dordrecht en herdoopte het bedrijf tot W.J. Thieme & Cie.1

Op diezelfde eerste januari woonden er 3,4 miljoen mensen in Nederland, waarvan zo’n 435.000 meisjes en jongens tussen de zes en twaalf jaar. Volgens de tellingen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken gingen 327.000 van hen naar school.2 Deze kinderen kregen les van 3500 hoofdonderwijzers, bijgestaan door 3300 hulponderwijzers en 3000 kwekelingen.3 Die laatsten – onderwijzers in opleiding – waren niet veel ouder dan de schoolkinderen, en gingen voor of na hun werkdag zelf nog naar school.4 Verspreid door het land stonden in dat jaar 3608 scholen (‘localen’) voor lager onderwijs.5

Onderwijzeres met haar schoolklas in Groningen in 1886.

In vergelijking met het begin van de 19e eeuw was dit een fikse vooruitgang: zóveel kinderen die op school leerden lezen, schrijven en rekenen. Maar een terugblik uit 1887 beschreef de hele situatie als uiterst primitief:

De schoollokalen [waren, JG], een twintig jaren geleden, in het algemeen zeer groot en toch nog veel te klein voor het aantal leerlingen. Niet zelden vond men een paar honderd kinderen in hetzelfde vertrek vereenigd onder toezicht van twee, drie of vier onderwijzers: het juiste getal hing, behalven van andere omstandigheden, vooral af van den stand, waartoe de ouders der scholieren behoorden: armen, tusschen soorten burgers. (De term: rijken voor de laatste categorie was niet in gebruik). […] Om zich te doen verstaan, was men wel verplicht luid, veel te luid te spreken en dit vermeerderde op zijn beurt het gedruisch.6

Onderwijsinspecteurs in 1863 schreven ook niet bijzonder gunstig over ‘de omvang en de toestand’ van het lager onderwijs. Zo klaagden ze over de hoorbare plaatselijke tongval tijdens het lezen en bekritiseerden het ‘werktuiglijke’ rekenen en de slechte handschriften. Dat laatste zagen ze met name op plattelandsscholen; volgens hen het gevolg van “het sterker schoolverzuim en het verrigten van veldarbeid, waarbij de handen eene stijfheid krijgen, die voor de schrijfoefeningen ongunstig werkt.” Zingen was het enige vak dat positieve kritiek kreeg: “aan vele scholen worden twee- en driestemmige liederen met gevoel en zuiver voorgedragen.”7
De sterk uiteenlopende schoolresultaten van de kinderen werden veroorzaakt door het gedrag én het kennisniveau van de hoofd- en hulponderwijzers. Beide zaken waren in de ogen van de inspecteurs voor verbetering vatbaar.

Joseph Goedhart uit Dordrecht

In de tabellen met tellingen van inspecteurs sprong één gemeente eruit: Dordrecht. Daar gingen vrijwel alle kinderen tussen de 6 en 12 jaar naar school. Zelfs in Groningen, het onderwijsmekka uit die jaren, was dat cijfer niet zo hoog.8 Waren er in Dordrecht meer scholen? Waren ouders en hun kinderen leergieriger? De inspecteurs schreven er niets over op.9 Feit is dat de Zuid-Hollandse plaats in ieder geval over één onderwijzer beschikte die zich al jaren inzette voor de kwaliteit van het onderwijs: Joseph Goedhart (1822-1887).

Al op de lagere school wilde hij onderwijzer worden in plaats van molenaar zoals zijn vader. Zijn moeder, die dienstbode was, steunde hem in zijn wens. Nadat Joseph de lagere school had afgerond, begon hij met zijn 14 jaar meteen als kwekeling aan de nieuwe Dordtse stadsschool voor lager onderwijs. Deze school was ook een opleidingsschool voor ondermeesters; na werktijd kreeg hij les van de bovenmeester. Eenmaal afgestudeerd begon Goedhart in 1847 als zelfstandig onderwijzer op ‘een school voor de buitenwijken’ en kort daarna promoveerde hij naar de binnenstad van Dordrecht. Dat was een beloning voor zijn gebleken geschiktheid.10

Directeur, onderwijzers en (vermoedelijk) hun kwekelingen op de Rijksnormaalschool in Numansdorp, ca. 1894.

Goedhart was buitengewoon productief. Op de eerste plaats als onderwijzer, maar ook als auteur. Zo ontwikkelde hij samen met een collega een (succesvolle) rekenmethode voor de lagere school en schreef leerboekjes over proza en poëzie en de geschiedenis van Dordrecht. Na zes jaar werken als zelfstandig onderwijzer schreef hij in 1853 zelfs pedagogisch advies in Twee hoofd-beletselen die er voor den onderwijzer kunnen bestaan in de vorming der jeugd: wenken voor ouders.
Goedhart hield daarin een zelfverzekerd betoog over de, volgens hem broodnodige, gelijkwaardigheid van onderwijzers en ouders: “Deze waarheden moeten nergens anders toe dienen dan om den onderwijzer in de opvoeding op zijn waar standpunt te plaatsen, namelijk naast de ouders. Het denkbeeld, dat de onderwijzer loondienaar is, stoot hem weleens van zijn waar standpunt, en plaatst hem onder de ouders. – Dit staat de waarachtige vorming der jeugd zeer in de weg.”11

Zijn boekje werd met instemming besproken in het tijdschrift De Gids:

Zouden wij dus den Schrijver in elk tijdperk erkentelijk moeten zijn voor wenken als de hier meêgedeelde: ’t is vooral in den tegenwoordigen tijd. De ouders hebben in de laatste jaren dikwerf van hunne regten hooren gewagen; ze zouden schier vergeten, dat er ook pligten op hen rusten. De eischen, door sommigen thans aan de lagere school gedaan, zijn van dien aard, dat men geregtigd wordt het er voor te houden, dat zij die school als de eerste, de natuurlijke, de eenige plaats der opvoeding aanmerken; het is dan niet ongepast aan te toonen, dat de onderwijzer naast de ouders staat; dus niet onder hen, maar dus ook niet in plaats van hen.12

De daaropvolgende jaren timmerde Goedhart verder aan de weg. Hij ontwikkelde in antwoord op de lokale wensen en behoeften telkens nieuwe vormen van onderwijs. Zo trainde hij kinderen voor hun toelatingsexamens voor het gymnasium, opende in 1872 een ‘inrichting van meer uitgebreid onderwijs met talen op de voorgrond’ en richtte zich vervolgens met zijn gymnastiekschool niet alleen op de verstandelijke, maar ook op de lichamelijke opvoeding.13

Gehuldigd en gelauwerd door zowel de ‘autoriteiten’ als zijn vakgenoten werkte Joseph Goedhart tot september 1881 als onderwijzer. Na zijn pensionering begon hij in 1885 een nieuw advertentieblad: de Vacature.14 Zelf was hij directeur-redacteur en de firma Blussé & Van Braam, ook uit Dordrecht, gaf het uit. Wekelijks verzonden zij 5000 exemplaren van het blad “gratis […] aan al de Onderwijzers, Schoolautoriteiten, Gymnasia, Hoogere Burgerscholen, enz.”15

Onderwijsvacatures

De ‘onderwijzerswereld’ waarvoor Goedhart zijn advertentieblad maakte, zag er intussen anders uit dan ruim twintig jaar daarvoor. Neem de toegenomen hoeveelheid pagina’s van het Verslag van den Staat der Hooge-, Middelbare en Lagere Scholen: maar liefst 279 bladzijden had Minister van Binnenlandse Zaken Mackay in 1888 nodig voor zijn hoofdverslag. En dat was nog zonder de 228 bladzijden vol bijlagen.16
De stortvloed van gemeten gegevens weerspiegelde de groei en de modernisering die het onderwijs doormaakte.17 Toen de industrialisatie ook in Nederland serieuze vormen begon te krijgen, was het belang van een beter en praktischer opgeleide bevolking toegenomen. En andersom: de modernisering van Nederland verliep vlotter toen het onderwijs verbeterde. Hoog tijd voor uitgebreidere wetgeving.

Groei en verdeling van uitgaven aan het lager onderwijs tussen 1858 en 1888.

Opeenvolgende onderwijswetten bevatten steeds meer en steeds nauwkeuriger regels voor gemeentebesturen en onderwijzers en beschreven ook de verplichte schoolvakken voor alle nieuwe schooltypen. De wet van 1857 had het maximum aantal leerlingen per onderwijzer gesteld op 70, en bevatte allerlei maatregelen voor de verbetering van de onderwijskwaliteit.18 De wet van 1863 had het middelbaar onderwijs in het leven geroepen en de wet van 1878 verstevigde de positie van onderwijzeressen. Nuttige handwerken voor meisjes behoorde vanaf toen tot de verplichte vakken op de lagere school. De leraressen die dit vak gaven kregen dus een vaste plek. Daarbij waren zij, volgens de wetgever, bij uitstek geschikt om de laagste klassen te onderwijzen.19

De groei in het onderwijs liep in de pas met zowel de economische bloei als de bevolkingsgroei in de tweede helft van de negentiende eeuw. In 1888 telde Nederland ruim 4,4 miljoen mensen. Het aantal kinderen dat naar de lagere school ging was bijna verdubbeld: 326.169 jongens en 300.345 meisjes gingen inmiddels naar een dagschool.20 Ze kregen daar les van 488 vrouwelijke schoolhoofden, 3246 onderwijzeressen, 3626 mannelijke hoofden van scholen en 7157 onderwijzers (geholpen door 1173 meisjeskwekelingen en 1890 jongenskwekelingen). Nieuwe schoolgebouwen met kleinere lokalen en betere opleidingen voor onderwijzers en onderwijzeressen bleven onverminderd hard nodig. Maar dat gold bovenal voor onderwijzers en onderwijzeressen: de nieuwe regelgeving had een lerarentekort veroorzaakt. Dit tekort zou op zijn vroegst in 1890 verholpen zijn, zo was de verwachting.21

Een knots van een gebouw uit 1883 voor twee openbare lagere scholen in Amsterdam, 1891.

De Vacature uit Zutphen

Toen Joseph Goedhart in februari 1887 in Dordrecht overleed, ontvingen zijn erfgenamen een korte brief uit Zutphen. Daarin vroegen de heren van de firma W.J. Thieme & Cie. “op welke voorwaarden zij de uitgave van ‘de Vacature’ zouden kunnen overnemen, terwijl enige inlichtingen omtrent de exploitatie enz. hen aangenaam zullen zijn. Om bijz. redenen vernemen zij liefst spoedig bericht.”22

Doortastend, om het voorzichtig uit te drukken – Goedhart was precies tien dagen begraven. Maar de haast van de Zutphense uitgever kwam niet uit de lucht vallen. De markt voor onderwijsuitgaven groeide als kool en in het hele land probeerden uitgevers hiervan mee te profiteren. In het eerder genoemde Groningen – met onderwijsvernieuwers en universiteit een bolwerk van kennis – waren de uitgevers J.B. Wolters en P. Noordhoff (onafhankelijk van elkaar) actief en succesvol op deze markt.23
Een paar weken en brieven later verscheen op 7 april 1887 nummer 41 van De Vacature: nieuw advertentieblad voor het Lager, Middelbaar en Gymnasiaal onderwijs bij zijn nieuwe uitgever: W.J. Thieme & Cie., uit Zutphen. In hetzelfde 1887 schafte eigenaar Schillemans zijn eerste stoomdrukmachine aan; hij kon daardoor aanzienlijk sneller en goedkoper drukken.

De tweede aflevering van De Vacature, uitgegeven door W.J. Thieme & Cie.

De formule van het blad dat Thieme uitgaf bleef hetzelfde: iedere donderdag verscheen het krantje van vier pagina’s. Op het omslag een hoofdartikel, gevolgd door een pagina mededelingen over geplaatste en geslaagde onderwijzeressen en onderwijzers. De hoofdredactie vol vakmannen bleef vertrouwen wekken, ook dankzij de aanwezigheid van de prominente liberale politicus Mr. H. Goeman Borgesius.24 Maar het hart van het blad – en de reden voor zijn populariteit – waren de vacatures van gemeentes en schoolbesturen voor leerkrachten. Al zal het feit dat het gratis was en bleef ook een rol hebben gespeeld.
Het blad ontwikkelde al gauw een stevige positie in de advertentiemarkt. Dat kwam zowel door de neutraliteit van De Vacature als door het grote bereik: Nederland telde relatief grote aantallen openbare scholen. Tot ergernis van sommige katholieken bleek adverteren zelfs voor katholieke (bijzondere) scholen in De Vacature vruchtbaarder dan in een ‘eigen’ katholiek onderwijsblad.25
De laatste pagina was gereserveerd voor advertenties van uitgevers van schoolboeken. Dikwijls vulde W.J. Thieme & Cie. bijna de helft van deze advertentieruimte met haar eigen uitgaven. De wekelijkse oplage steeg van 5000 in 1887 naar 25.000 in 1911.26

Geen toonbeeld van drukkunst, wél razend populair. De vacatures en advertenties op donderdag 14 april 1887.

Voor Thieme en Schillemans was de overname van het blad een meesterzet, zo analyseerde het bedrijf zelf in een terugblik in 1913. Het had Schillemans in contact gebracht met overal in het land wonende auteurs van schoolboeken (meestal zelf ook onderwijzers) en vervolgens de verkoop van hun boeken gestimuleerd. “Van het oogenblik af waarop “De Vacature” uitging van de firma W.J. Thieme & Cie, [was] haar naam als uitgeefster van schoolboeken voorgoed gevestigd en volgden nieuwe werken en herdrukken elkander snel op.”27

Een medewerker in Zutphen bezig met adreswijzigingen voor De Vacature.
  1. De firma W.J. Thieme & Cie., uitgevers en boekdrukkers te Zutphen. 1928. Bijlagen. ↩︎
  2. De uitvoerige tellingen van (toen) minister Johan Rudolph Thorbecke (1789-1872) van Binnenlandse Zaken vertellen niet wat de thuisblijvende kinderen (28% van de meisjes en 21% van de jongens) deden. Werken is het meest waarschijnlijk. Verslag van den Staat der Hooge-, Middelbare en Lagere Scholen in het Koninkrijk der Nederlanden. Jaargang 1863-1864. tabel p. 66. ↩︎
  3. Verslag van den Staat der Hooge-, Middelbare en Lagere Scholen in het Koninkrijk der Nederlanden. Jaargang 1863-1864. ↩︎
  4. Tussen de 14 en 18 jaar namelijk. Mineke van Essen 2006. 76-85. ↩︎
  5. Verslag van den Staat der Hooge-, Middelbare en Lagere Scholen in het Koninkrijk der Nederlanden. Jaargang 1863-1864. ↩︎
  6. ‘Voor twintig jaren’, De Vacature, 3e jrg, no. 19, 10 november 1887. ↩︎
  7. Verslag van den Staat der Hooge-, Middelbare en Lagere Scholen in het Koninkrijk der Nederlanden. Jaargang 1863-1864. 1864. 78-80. ↩︎
  8. van Essen 2006. 26-47, 111-119. ↩︎
  9. Verslag van den Staat der Hooge-, Middelbare en Lagere Scholen in het Koninkrijk der Nederlanden. Jaargang 1863-1864. 1864. 68-69. Maar liefst 97% van de jongens tussen 6-9 ging er naar school, terwijl in bijv. Amsterdam of Breda maar 45% resp. 54% van deze groep naar school ging. NB Getallen vertekend door bewaarscholen, daarvan waren er in Amsterdam iets meer. ↩︎
  10. “Joseph Pieter Goedhart,” Dordts biografisch woordenboek, Regionaal Archief Dordrecht, 2013. ↩︎
  11. J.P. Goedhart 1853. 6. ↩︎
  12. Bibliographisch Album 1854. 436. ↩︎
  13. Esseboom. ↩︎
  14. De Dordrechtsche Courant, 1887-03-01. ↩︎
  15. Nieuwsblad voor den boekhandel jrg 52, 1885, no 51; 101, 26-6-1885; 18-12-1885. ↩︎
  16. Verslag van den Staat der Hooge-, Middelbare en Lagere Scholen in het Koninkrijk der Nederlanden over 1887-1888. Mackays voorganger Thorbecke had in 1864 maar 138 pagina’s nodig voor zijn verslag (met één beknopte bijlage). ↩︎
  17.  Jan Luiten van Zanden en Arthur van Riel 2000. 277-288. ↩︎
  18. P. Th. F. M. Boekholt en E. P. de Booy 1987. 150-152. ↩︎
  19. Ibidem. ↩︎
  20. Zie Boekholt en de Booy 1987. 153. Er was geen algemene schoolplicht en (zie noot 8): “Dwang om hun kinderen naar school te sturen werd daarom slechts toegepast op armlastigen: gemeenten werd de plicht opgelegd de bedeling in te houden van hen, die hun kinderen onterecht de school lieten verzuimen.” ↩︎
  21. Boekholt en de Booy 1987. 160. ↩︎
  22. NL-ZuRAZ, Uitgeverij en drukkerij Thieme te Zutphen, 0037, inv.nr. 5. Brief d.d. 5 maart 1887. J.P. Goedhart was op 21 februari overleden en op 24 februari begraven. ↩︎
  23.  Smit 1986. ↩︎
  24. Herman Goeman Borgesius (1847-1917) had De Vacature al vanaf de oprichting door Goedhart gesteund en bracht als minister van Binnenlandse zaken niet alleen de Leerplichtwet, maar ook de Ongevallenwet en de Woningwet tot stand. ↩︎
  25. Zie bijv. ‘Neutralia’, Het katholieke Schoolblad, 8-7-1909.  ↩︎
  26. De Vacature, 6 januari 1911. Het toppunt bereikte het blad in de jaren dertig van de 20e eeuw, met een oplage van ruim 32.000. Tot 1991 bleef het een uitgave van W.J. Thieme & Cie. W. F. Kalkwiek 1992. 172, 183. ↩︎
  27. Een halve eeuw. 1863-1913. Bij de herdenking van het vijftig-jarig bestaan der firma W.J. Thieme & Cie. 1913. ↩︎

Bibliografie

  • ‘Bibliographisch Album.’ In De Gids. Jaargang 18, no. Maart (1854 1854): 417-438.
  • Th. F. M. Boekholt en E. P. de Booy. Geschiedenis van de school in Nederland vanaf de middeleeuwen tot aan de huidige tijd. Assen/Maastricht: Van Gorcum, 1987.
  • De firma W.J. Thieme & Cie., uitgevers en boekdrukkers te Zutphen. Zutphen, 1928.
  • Een halve eeuw. 1863-1913. Bij de herdenking van het vijftig-jarig bestaan der firma W.J. Thieme & Cie. Zutphen: W.J. Thieme & Cie., 1913.
  • ‘Joseph Pieter Goedhart.’ Dordts biografisch woordenboek, Regionaal Archief Dordrecht, 2013, https://www.regionaalarchiefdordrecht.nl/dordts-biografisch-woordenboek.
  • J.P. Goedhart. Twee hoofd-beletselen, die er voor den onderwijzer kunnen bestaan in de vorming der jeugd: wenken voor ouders. Dordrecht: Blussé en Van Braam, 1853.
  • F. Kalkwiek. Groeien in de tijd 1792-1992: Geschiedenis van het Zutphense familiebedrijf Thieme. Zutphen: Thieme, 1992.
  • Franck Smit. Boekjaar. Wolters & Noordhoff 1836-1986. Wolters-Noordhoff, 1986.
  • Mineke van Essen. Kwekeling tussen akte en ideaal: De opleiding tot onderwijzer(es) vanaf 1800. Amsterdam: SUN, 2006.
  • Jan Luiten van Zanden en Arthur van Riel. Nederland 1780-1914. Staat, instituties en economische ontwikkeling. Uitgeverij Balans, 2000.