Wereldbeelden

De veertien dochters en zoons van Herman Carl Anton Thieme (1770-1826) en zijn vrouw Gesina Geertruida van Eldik (1773-1830) werden geboren tussen 1793 en 1817. Elf van hen bleven in leven en leerden de wereld buiten Zutphen waarschijnlijk kennen met behulp van een piepklein boekje (15 x 11 cm): Geographische Oefening.1 Daarin stonden 22 blinde kaartjes met vragen en antwoorden – om uit je hoofd te leren. Het was in 1758 een nieuwe aanpak geweest en het boekje werd een groot succes. Na vertaling in het Frans bleef de methode als Atlas des Enfan[t]s in heel Europa bijna een eeuw lang in gebruik.2

Interieur van een schoollokaal, 1812. Bijna al het onderwijs was toen leesonderwijs.

Aardrijkskunde stond gelijk aan topografie, en aanvankelijk kregen alleen kinderen van rijke(re) ouders er op hun particuliere scholen les in, zij het minimaal. In het midden van de 19e eeuw keek geograaf P.J. Veth kritisch achterom: “Het geheugen werd [20 tot 30 jaar terug, JG] met nuttelooze ballast overladen, en wat wezenlijk nut zou hebben aangebragt, werd verwaarloosd en voorbijgezien. In plaats van een levenademend beeld van onze aarde, vertoonde men een dor geraamte.”3

Nuttige aardrijkskunde

De tijden waren veranderd en Veth wees op het praktische nut van aardrijkskunde voor de toekomst: “De zeevaart, de handel, de nijverheid in al hare vertakkingen, de krijgsmanswetenschappen hebben aan de kennis van den aardbodem de dringendste behoefte; ja geen mensch, hoe nederig zijn stand, hoe beperkt de kring van zijn bedrijf wezen moge, kan alle aardrijkskundige wetenschap ontberen.”4 Het vak mocht van deze geograaf in geen school of opvoeding ontbreken.

Minister van Justitie J.J.L. van der Brugghen (1804-1863) en zijn conservatief kabinet bleken het daarmee eens te zijn: vanaf 1857 werd aardrijkskunde een wettelijk verplicht vak, op de lagere school. Minister van Binnenlandse Zaken Johan Thorbecke (1798-1872) werd gedreven door hetzelfde geloof in nuttige kennis en vooruitgang als Veth. Hij lanceerde daarom in 1863 een nieuw ‘zakelijk’ schooltype: de hogere burgerschool (hbs). Ook op de hbs was aardrijkskunde verplicht, zowel in de driejarige cursus als in de uitgebreidere vijfjarige cursus.5

Vruchtbaar onderwijs

De wetenschap aardrijkskunde had zich flink ontwikkeld en de inhoud van het schoolvak veranderde mee. Nutteloze feitjes (‘hoe heet dat?’ en ‘waar ligt dat?’) waren passé. Leerlingen moesten aan het einde van de 19e eeuw vooral hun blikveld vergroten, de wijde wereld leren kennen:

Hoe ziet het er daar uit en waarom is die stad in bloei toegenomen, dit eiland onbewoond gebleven, dat gebergte met sneeuw bedekt, deze rivier onbevaarbaar, dat binnenland eene woestenij, en deze kuststreek daarentegen een toonbeeld van vruchtbaarheid? Waarlijk, de aardrijkskunde van voorheen en thans hebben den naam gemeen, maar zijn inderdaad zoo verschillend, als men zich iets denken kan.6

Vier leraren uit het middelbaar onderwijs schreven de meeste van de hierbij passende leerboeken: A.A. Beekman, H. Blink, R. Schuiling en P. Bos. Ze maakten ook schoolatlassen. Deze geografen beconcurreerden elkaar stevig: als auteurs (de eerste drie hadden ieder een eigen aardrijkskundig tijdschrift)7 en via hun respectievelijke uitgevers. Hun werken weerspiegelen de heersende nuttigheidskoorts en verstevigden tegelijkertijd de Nederlandse nationale trots.

Polderland

In 1884 verscheen bij uitgeverij Thieme in Zutphen het boek Nederland als Polderland8, geschreven door de geograaf Anton Albert Beekman (1854-1947). Hij was een voormalig genie-officier die had geholpen bij de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Na zijn afgebroken militaire carrière was Beekman wiskundeleraar geworden in Zutphen.9 Daar had hij waarschijnlijk, in kringen van de plaatselijke notabelen, uitgever Schillemans van W.J. Thieme en Cie. leren kennen.10

Met zijn collega-veelschrijvers Roelof Schuiling (1854-1936) en Hendrik Blink (1852-1932) deelde Beekman hetzelfde doel: het onderwijs in aardrijkskunde naar een hoger plan tillen door betere boeken te maken voor leraren. Beekman spande zich in om de – tot dat moment zeer gebrekkige – kennis over natuurlijke en kunstmatige afwatering te vergroten, juist in het land dat voor zo’n groot deel uit polders bestond.

Anton Beekman in 1887.

In het voorwoord van Nederland als Polderland schreef hij:

“Wie hecht aan zijne nationaliteit – en in onze dagen is er, zoo wij om ons zien, reden te over om daaraan te hechten – moet vooral het eigenaardige van den geboortegrond kennen, in eere houden, er partij van trekken, er op steunen.”11 Beekman beschikte over enorme didactische kwaliteiten ook al had hij geen (MO-) akte aardrijkskunde. Zijn boeken stonden vol met tekeningen en verhelderende schema’s. Als aanvulling daarop was hij ook “bezig eene schoolkaart van Nederland te ontwerpen en is juist een model in carton-pièrre12 van het Hollandsche Polderland verschenen, waardoor ik hoop, dat evenals door dit werk zelf, de kennis van ons vaderland zal worden bevorderd”, schreef hij in 1883.13

Bladzijde uit De Strijd om het Bestaan, andere titel, zelfde inhoud als Beekman’s Nederland als Polderland.

Het effect van ‘Polderland’ was enorm, niet in de laatste plaats omdat Beekman overal in het land voordrachten gaf over het onderwerp en omdat er een reeks ‘bijbehorende uitgaven verscheen.14 Daaronder waren ook Aardrijkskunde van Nederland en Aardrijkskunde voor de Lagere School: echte schoolboeken.

Beekman en Schuiling

Door zijn wat eenzijdige aandacht voor de (hydrografische) polderkant van het land had Beekman onbedoeld ruimte gemaakt voor een rivaal: Roelof Schuiling.15 Deze aardrijkskundeleraar publiceerde zijn boek Aardrijkskunde van Nederland ook in 1884, maar bij een andere uitgever (Tijl in Zwolle).16 Schuiling was ervan overtuigd dat de bodem het gebruik bepaalt. Met deze fysisch-geografische bril op ontwikkelde hij iets later voor Thieme de enorme (vijf vierkante meter) Schoolkaart van Insulinde. Vanuit zijn studeerkamer; Schuiling is nooit in Indonesië geweest.17

Schoolkaart van Insulinde, van R. Schuiling (afmetingen 199 x 247 cm), ca. 1900.

Ook Beekman stortte zich op de cartografie. Hij maakte voor W.J. Thieme een Schoolkaart van Nederland en een Schoolatlas van Nederland en zijn overzeese bezittingen. Uitgever C. Schillemans had de smaak te pakken en wilde graag een Schoolatlas van de geheele aarde. Hij dwong (of verleidde) de beide geografen tot samenwerken. Met succes: hun atlas verscheen in 1889 en werd bekend als ’Beekman en Schuiling’.

De atlas zou tot aan de 8e druk in 1927 verschijnen en kreeg aan de lopende band positieve kritieken: “Wat Nederland en zijn koloniën betreft, is deze schoolatlas de beste dien wij kennen”, schreef een recensent in 1893.18 Het was daarmee de concurrent van de Groningse Bosatlas, en de Zutphense atlas liep op cartografisch vlak dikwijls voorop.19

Industrialisatie, imperialisme en de groeiende wereldhandel leidden tot een nieuwe tak van aardrijkskunde: economische geografie. Informatie over handel en industrie verscheen vanaf het begin van de 20e eeuw óók op de schoolwandkaarten. Het werd de kunst om kaarten overzichtelijk te houden, nu de hoeveelheid beschikbare gegevens zo snel toenam.

Schoollokaal met weesjongens en wandkaarten (rechts Insulinde), pentekening van P. van Looy, 1900.

Schoolwandkaarten van Gerrit Prop

Overzichtelijkheid is een van de verklaringen voor het buitengewone succes van Thieme’s uitgave van de Schoolkaart van Nederland. Onderwijzer Gerrit Prop (1880-1980) tekende deze kaart in 1907. Hij had op de Rijkskweekschool in Deventer les gehad van Roelof Schuiling en bleek een tekentalent.20 Als schoolmeester tekende hij voor eigen gebruik een blinde kaart van Nederland. Een vriend adviseerde hem ermee langs te gaan bij uitgever Thieme.

Toen W.J. Schillemans de sobere kaart rond 1909 op de markt bracht waren de reacties positief. Het Katholieke Schoolblad schreef: “Deze kaart heeft op ons een uitstekende indruk gemaakt, door haar duidelijkheid, haar heldere kleuren en haar eenvoud. Zij is volstrekt niet overladen en geeft niets meer dan het nodige. […] Wij bevelen onzen collega’s deze kaart aan.”21

Gerrit Prop, rond 1925.
Tweemaal “Koloniën en wereldverkeer” in de Methode Prop, editie 1935. Links de lesstof, rechts de bijbehorende vragen met blinde kaart.

Behalve de sobere kaart ontwikkelde Prop een complete aardrijkskundemethode voor de lagere school. Het kenmerk van de Methode Prop is de consequente opzet die hij hanteert in zijn atlassen:een kaart pal naast de lesstof en op de volgende twee bladzijden een blinde kaart direct naast invuloefeningen. Prop’s aanpak betekende een fikse snoeibeurt in de overdaad aan gegevens van 19e-eeuwse aardrijkskundemethoden.22

Aardrijkskunde op een lagere school in Volkel, 1955.

Zowel Prop’s aardrijkskundemethode als zijn slim getekende wandkaarten – die ook op grote afstand, in klaslokalen, leesbaar bleven – leidden tot namaak, maar vooral tot langdurig verkoopsucces voor W.J. Thieme.23 Zelfs de ramp van 14 oktober 1944 deed daar uiteindelijk weinig aan af. Door een bombardement op Zutphen verloor Thieme op die dag vrijwel zijn hele boekenvoorraad, inclusief alle op voorraad gehouden wandkaarten. Na de oorlog verkocht Thieme daarom geen schoolwandkaarten meer, maar de Methode Prop bleef tot in de jaren zeventig een begrip op lagere scholen.24

Meulenhoff en het Mammoetexperiment

Een eeuw na Thorbecke’s introductie van de hbs veranderde de opzet van het Nederlands middelbaar onderwijs. De Mammoetwet uit 1963 introduceerde de (toen) nieuwe schoolvormen vwo, havo, mavo en beroepsonderwijs. Een cruciaal onderdeel van de vernieuwing was de overgang van het lager (basis) onderwijs naar het middelbaar onderwijs via de zogenaamde brugklas. Deze brugklas was het eerste leerjaar voor mavo, havo en vwo en fungeerde als ‘rangeerterrein’: leerlingen werden in de loop van het jaar ‘gedetermineerd’ en op het voor hen geschikte ‘spoor’ gezet.25 Het ‘rangeren’ naar beroepsonderwijs kostte minder tijd: dit gebeurde in de laatste klas van de lagere school.

Om de overgang naar de ingestelde wet te versoepelen, wees het Ministerie van Onderwijs rond 1965 een reeks experimenterende scholen aan. Kriskras door het land puzzelden leerkrachten in ‘experimenteeruren’ nieuwe les- en toetsmethodes bij elkaar voor mavo, havo en vwo. Voor alle vakken, dus ook voor aardrijkskunde.

Twee aardrijkskundeleraren, Willem Hofland en Herman Dragt, maakten in die periode een boekje voor eigen gebruik, voor de brugklas van hun Haagse experimenteerschool. Uitgevers zagen – vanzelfsprekend – een commerciële kans in de aanstaande nieuwe wetgeving en zochten naar auteurs “die iets afwisten van de Mammoet-perikelen”.26 Uitgeverij Meulenhoff benaderde de twee en verbond hen met hoogleraar economische en sociale geografie Robert Tamsma (1922-2005). De heren kenden elkaar al: Tamsma was hun docent geweest tijdens hun opleiding MO aardrijkskunde.27

Tamsma bedacht de titel van de nieuwe methode: de Geo Geordend. De basisgedachte achter de aanpak had hij in 1961 al geformuleerd:

De kern van de geografie (en waarom dan niet van de schoolaardrijkskunde?) is het antwoord op de vraag ‘Waarom bevindt zich dit verschijnsel in deze vorm, c.q. functioneert dit proces op deze wijze, juist daar?’. Het bestuderen, respectievelijk het op school behandelen van het ‘Waarom juist daar?’ vooronderstelt dat men reeds op de hoogte is van het ‘Waar?’. […] Als deze locatie er niet toe doet, behoeft men ook de kardinale geografische vraag ‘Waarom juist daar?’ niet te stellen […]28

De titel van de inleiding bij het eerste boekje van de methode De Geo Geordend uit 1968 luidde, geheel in deze lijn: Waar en Waarom daar. Leerlingen moesten beginnen met inventariseren, wat zoveel betekende als het zoeken naar ‘inrichtingselementen’, om vervolgens aan de slag te gaan met verklaren waarom een land op een bepaalde manier ingericht was. Dat laatste hing af van twee factoren: de mens en de natuurlijke omgeving.29 De schoolaardrijkskunde was – weer – veranderd.

Geo ontwikkelingen

Vanaf de eerste verschijning van het eerste (1A) deeltje in 1968 werd de methode enthousiast ontvangen. Na het leren van algemene begrippen moesten brugklassers aan de slag met Europa, gevolgd door de werelddelen in de tweede klas en Nederland in de derde. Om dat laatste deel op tijd af te hebben, zochten Dragt en Hofland versterking. Het lukte nét, het boekje over Nederland verscheen in 1970 – toen het schooljaar al begonnen was. De auteurs ervan waren Jetse Bos (1937) en Jan Hofker (1939), allebei ook aardrijkskundeleraar.30

In Japan werd een vertaling van De Geo Geordend gebruikt in de lerarenopleiding.

Een van de succesfactoren van de methode was, volgens Bos, de toegankelijke eenvoudige uitstraling ervan. Leraren beschouwden De Geo Geordend als ‘iets van hen’. Hofker wijst op de uitstekende timing, aan het begin van de invoering van de Mammoet. “Het succes is daarna gebleven omdat we consequent vasthielden aan het ijzersterke principe van de drie vragen: wat?, waar? en waarom daar?”31

Stap voor stap breidden de vier auteurs en hun wetenschappelijk redacteur Tamsma in de daaropvolgende jaren de Geo-methode uit. Met lesboeken voor leerlingen en een groeiende set hulpmiddelen voor docenten: van overheadsheets vol illustraties tot docentenboeken met uitgewerkte opgaven. De makers hielden regelmatig ‘boerderijbesprekingen’ in de (met de verdiensten aangekochte) verbouwde boerderij van Hofland en handhaafden tot 1998 hun vaste rolverdeling. In de daaropvolgende jaren zetten nieuwe auteurs het Geo-werk voort.32

Ook na de fusie van Meulenhoff Educatief met Thieme 2000 bleef De Geo.33 Sterker nog: tot op de dag van vandaag is De Geo de meestgebruikte methode in het voortgezet onderwijs. In alle jaren, in alle schooltypen, en zelfs in het Engelstalig onderwijs in Nederland is De Geo marktleider.34 Weliswaar is de vorm van de methode behoorlijk veranderd ten opzichte van de oeruitgave van 1968, de formule ervan blijkt onverminderd sterk.

  1. Gepubliceerd in Amsterdam door François Houttuyn (1719-1765). De volledige titel luidt: Geographische oefening, schetzende de geheele aardrykskunde in 22. landkaartjes, naar de nieuwste ontdekkingen gemaakt, en opgeheldert by wyze van vragen en antwoorden, zeer nuttig voor de leerlingen en allerlei beminnaren van de geographie. ↩︎
  2. Peter van der Krogt, ‘Van Houttuyn tot Prinsen: 99 jaar aardrijkskundeles met de Atlas des Enfans’ (https://allardpierson.nl/blog/van-houttuyn-tot-prinsen-99-jaar-aardrijkskundeles-met-de-atlas-des-enfans/). ↩︎
  3. P.J. Veth 1852. 531. Veth werd in 1873 medeoprichter en eerste voorzitter van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap. ↩︎
  4. Veth 1852. 530. ↩︎
  5. In de Onderwijswet van 1806 waren alleen lezen, schrijven, rekenen en Nederlands verplicht. Vanaf de Lagere Schoolwet van 1857 kwamen daar ook geschiedenis, aardrijkskunde, kennis der natuur, meetkunde en zingen bij. P.Th.F.M. Boekholt en E.P. de Booy 1987. 99, 150. ↩︎
  6. Auke van der Woud 2007. 152. aldaar citaat H. van de Stadt 1876. ↩︎
  7. M.W. Heslinga 1977. 325-326. ↩︎
  8. NB hetzelfde werk verscheen met de titel ‘De strijd om het bestaan’ in 1887> ↩︎
  9. Heslinga 1977, p 332. ↩︎
  10. Lowie Brink en Lucy Holl 2010. 91-92. ↩︎
  11. Beekman, geciteerd in Heslinga 1977. 327. ↩︎
  12. Oftewel papierstüc: papier-maché met toegevoegd kleefmiddel, kalk en zand. Het materiaal kon als hout bewerkt worden. ↩︎
  13. Anton Albert Beekman 1883. Voorwoord. ↩︎
  14. Heslinga 1977. 329. ↩︎
  15. De heren maakten ruzie over de volgorde van behandelen van laag/hoog Nederland in hun boeken. Heslinga 1977. ↩︎
  16. Heslinga 1977. 333. ↩︎
  17. Lowie Brink en Lucy Holl 2010. 101-111. Insulinde was de (koos)naam voor Nederlands-Indië, het huidige Indonesië. ↩︎
  18. Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 11-09-1893. ↩︎
  19. Heslinga 1977. 335 en https://geografie.nl/artikel/urbanisatie-in-de-atlas. ↩︎
  20. Deventer had een van de beste kweekscholen in Nederland. Mineke van Essen 2006. ↩︎
  21. Dick Rozing 2009. 131. Aldaar citaat Het Katholieke Schoolblad, 2 april 1909. ↩︎
  22. Brink en Holl 2010. 95. ↩︎
  23. Voor verkochte aantallen periode 1924-1938 zie Rozing 2009. 210. Tabel 1. ↩︎
  24. Brink en Holl 2010. 99. In 1979 verdween de laatste Prop-atlas uit de fondscatalogus van Thieme. Rozing 2009. 211. ↩︎
  25. W.A. Hofland 1987. 59. Nota bene terminologie van een aardrijkskundige. ↩︎
  26. Hofland 1987. 59. ↩︎
  27. Willem Hofland 2006. ↩︎
  28. Hofland 1987. 61. ↩︎
  29. Hofland 1987. 61. ↩︎
  30. Gesprek Jetse Bos, 13 maart 2024. ↩︎
  31. Gesprek Jan Hofker, 20 maart 2024. De ‘uitrol’ van de Mammoetwet gebeurde jaar voor jaar. In 1968 startte de brugklas, in 1969 volgde de tweede klas, in 1970 de derde en zo verder. De schrijvers van De geo geordend hielden de eerste jaren dit tempo aan. ↩︎
  32. Gesprek Jetse Bos, 13 maart 2024; gesprek Jan Hofker, 20 maart 2024. ↩︎
  33. Piet Calis 2004. 20-22, 53-54. ↩︎
  34. Jaarlijks Onderzoek Leermiddelengebruik BME Groningen, Groningen, januari 2024 ↩︎

Bibliografie

  • Anton Albert Beekman. Nederland als polderland. Zutphen: W. J. Thieme & Cie., 1883.
  • P.Th.F.M. Boekholt en E.P. de Booy. Geschiedenis van de school in Nederland vanaf de middeleeuwen tot aan de huidige tijd. Assen/Maastricht: Van Gorcum, 1987.
  • Lowie Brink en Lucy Holl. De wereld aan de wand. De geschiedenis van de Nederlandse schoolwandkaarten. Zwolle: Uitgeverij Waanders, 2010.
  • Piet Calis. Huize Meulenhoff. Utrecht: ThiemeMeulenhoff, 2004.
  • M.W. Heslinga. ‘Anton Albert Beekman en de vaderlandse aardrijkskunde in het laatst van de negentiende eeuw.’ In K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift XI (1977): 324-338.
  • W.A. Hofland. ‘Tamsma en het ontstaan van de Geo Geordend.’ In het geografisch plechtanker: eenheid in verscheidenheid liber amicroum rob tamsma, red. W.J. van den Bremen en P.H. Pellenbarg. Nederlandse geografische studies (31). Amsterdam/Groningen: koninklijk nederlands aardrijkskundig genootschap/geografisch instituut rijksuniversiteit groningen, 1987.
  • Willem Hofland. ‘Rob Tamsma: Onderwijsgeograaf en leraar pur sang.’ In Geografie, no. 2 (2006).
  • Dick Rozing. Gerrit Prop. De wereld in kaart gebracht. Zutphen: Walburg Pers, 2009.
  • H. van de Stadt. ‘Twee concurrenten.’ In De Tijdspiegel 33 (1876): 250-254.
  • Mineke van Essen. Kwekeling tussen akte en ideaal: De opleiding tot onderwijzer(es) vanaf 1800. Amsterdam: SUN, 2006.
  • P.J. Veth. ‘Populaire aardrijkskunde in ons land.’ In De Gids 16, II (1852): 529-561.
  • Auke van der Woud. Een nieuwe wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland. Amsterdam: Bert Bakker, 2007.